De geschiedenis van de bedevaartplaats Heede
De geschiedenis van de bedevaartplaats Heede (Dld) 15 km van het Elohim Centre, creerde een sterke Krachtplaats. Vraag naar de route bij de receptie/edelsteenwinkel
Het was 1 november 1937, Feest van Allerheiligen. Gelovigen van de gemeente Heede bidden in de 500 Jaar oude parochiekerk “St. Petrus in Ketten” de Toties Quoties Aflaat van overledenen. Heede, een plaats in Noord Duitsland, ligt 7 km. van de grens bij Bourtange.
Onder de biddende gelovigen zijn ook schoolkinderen, zoals de elf jaar oude Grete Ganseforth. Tussen de gebeden door heeft zij even de kerk verlaten en ziet zij ob een afstand van circa 30 meter op het kerkhof een lichtglans en kort daarop een stralende gedaante. Deze bevindt zich zowat een meter boven de aarde tussen twee levensbomen. Toen het licht en de gedaante weer verdwenen waren, fluisterde Greta haar zuster Maria toe:
“Daar stond geloof ik de Moeder Gods.”
Maria zegt direct: “Ben je gek? Je kunt de Moeder Gods immers niet zien. De mensen zullen ons uitlachten”
Dan gaan beiden weer terug naar de kerk om er te bidden. Zoals gebruikelijk zijn ze na hun zes Onze Vaders, zes Weesegroetjes en Eer aan de Vader weer buiten. Ze kijken natuurlijk weer in dezelfde richting en met hen nog een paar leeftijdgenootjes. Dan zien vier kinderen in de leeftijd van elf tot dertien jaar de Verschijningen. De vier kinderen komen dichterbij en kijken met gevouwen handen naar de gedaante op, die op Haar beurt de kinderen vriendelijk aankijkt. Men is overtuigd de Moeder Gods te zien. Deze is gekleed in een wit gewaad, dat tot op de lichtblauwe wolk, waarop zij staat, hangt. Een wit koord houdt het gewaad samen. Vanaf Haar hoofd valt een lange witte sluier, die Haar linkerarm bedekt, waarop Zij het Kindje Jezus draagt. Het Kind zit rechtop en houdt in Zijn rechterhandje een gouden kogel, waarboven een gouden kruis zichtbaar is. Met een losse beweging legt Maria Haar hand op deze bol. De Moeder Gods draagt ob Haar hoofd een achtpuntige gouden kroon. Dezelfde vier kinderen zien de Heilige Maagd ook de volgende dagen tot 13 november 1937. Alleen op 2 november, Allerzielen, zien zij de Verschijning zonder het Kindje Jezus. Op die dag staat Maria voor hen met gevouwen handen. Later, ob Witte Donderdag 1938, ziet Grete Ganseforth ditzelfde verschijningsbeeld nog eens.
Door dit gebeuren kwam er begrijpelijkerwijze in die streek en ook in de hele omgeving een vreugdevolle opwinding over de mensen. Maar de Nazi’s hadden reeds hun anti-clericaal gezicht laten zien. De vier kinderen werden herhaaldelijk door de vertegenwoordigers van het toenmalige gezag verhoord. Het hinderde hun namelijk dat duizenden gelovigen haar het Heede kwamen om te bidden en ook om erbij te zijn als de kinderen de Verschijningen zagen. In de nacht van 13 op 14 november werd de ouderlijke woningen omsingeld door soldaten. Om zes uur ’s morgens kregen de ouders te horen, dat de kinderen voor onderzoek mee moesten naar Osnabrück. Onder begeleiding van familie gingen ze eerst naar het ziekenhuis in die plaats. Daar kon men met de kinderen niets beginnen en daarom werden ze naar het hoofdbureau van de politie gebracht. Drie uur later werden ze naar Göttingen gebracht, waar ze tegen tien uur ‘s avonds moe en hongerig in een zenuwinrichting werden afgeleverd. Hier werden ze nog diezelfde avond onderzocht en aan een verhoor onderworpen. Tenslotte bracht men hen naar een grote slaapzaal, waar zij echter vanwege hen voortdurend lastigvallende patiënten geen rust kregen. Tijdens hun zes weken durende verblijf in die zenuwrichting werden zij eindeloos verhoord, onderzocht, bedreigd en gestraft. Uiteindelijk waren ze het gevraag zat en gaven in het geheel geen antwoord meer. Maar één ding lieten ze zich niet uit het hoofd praten: “We hebben de Moeder Gods gezien.”
Het jongste meisje, Grete Ganseforth, zag in deze weken herhaaldelijk haar Engelbewaarder, die haar steunde en troostte. Die drie anderen wisten dit echter niet.
Het thuisfront werd intussen onrustig, en maakte bezwaar tegen de behandeling en het vasthouden van de kinderen. Uiteindelijk lukte het door toedoen van de kerkelijke overheid de kinderen weer vrij te krijgen. Voorwaarde was, dat de ontstane onkosten door hen werden vereffend en tevens dat de kinderen nog enige tijd buiten Heede moesten verblijven.
Zodoende konden de kinderen twee dagen vóór Kerstmis de zenuwinrichting verlaten.
In de opdracht van de bisschop van Osnabrück werden ze van Göttingen gehaald en naar het Marienhospital te Osnabrück gebracht. Hier konden ze vier weken bijkomen van hetgeen ze doorstaan hadden. Maar ook hier waren ze niet vrij van de Gestapo. Men gaf hun strikte aanwijzingen voor de toekomst. De plaats van de verschijningen mocht niet meer bezocht worden, anders zouden ze hun geboorteplaats voor altijd moeten verlaten. Ook de ouders kregen deze mededeling.
Een dubbele wachtpost werd in Heede gestationeerd om bij overtreding direct melding te kunnen maken. Ondanks de grote psychische druk voelden de kinderen zich geroepen ’s avonds naar het kerkhof te gaan althans in de buurt ervan om er te bidden en om op de Verschijning te wachten. Deze vond inderdaad meer dan honderd keer plaats: het meest daar waar tegenwoordig het koor van de Mariakerk is. Ook op die plaatsen die thans door grote keien zijn gemarkeerd. Eén keer werd de Moeder Gods ook door Grete Ganseforth in de Petruskerk gezien, en wel links van het altaar waar nu Madonna-reliëf onder het raam hangt. Ook toen verscheen Maria met het Kindje Jezus. Elke doopplechtigheid vindt, op deze plek in de Petruskerk, haar afsluiting met een lied, waarin de dopeling en zijn familie aan de Moeder Gods worden toegewijd. Op 3 november 1940 zagen de kinderen voor het laatst de Heilige Maagd, en wel op het kerkhof, waar ook de eerste Verschijning plaats vond. De kinderen stonden toen in de wei achter de pastorie.Maria sprak tot de kinderen:
“Nu lieve kinderen, ten afscheid nog de zegen. Blijf godvruchtig en braaf. Bidt vaak en graag de Rozenkrans. Nu Adieu, lieve kinderen, tot ziens in de hemel.” “Moeder, wij danken U.” riepen de hevig wenende kinderen de nu verdwijnende Moeder Gods toe. Ook aanwezige familieleden begonnen toen te wenen.
Al zo danig heeft de Moeder Gods heel weinig gezegd. Het wezenlijke in de openbaring is de Verschijning zelf. Maria komt als een moeder tot Haar kinderen. Avond aan avond werd Zij in gebed verwacht en begroet. Vaak baden de vier kinderen wekenlang de Moeder Gods te zien. Maar ze hielden vol, ook tijdens stormen, bij nacht en kou in de winter. Maria verscheen met het Kindje Jezus op de arm. Zij brengt ons christus. Hij is de koning van het Heelal. En dit Heelal draagt Hij in Zijn rechterhand. Maria geeft er haar zegen aan en houdt er haar hand boven, zoals een moeder haar hand boven haar kinderen houdt.
Op 5 april 1939 vroeg Maria Ganseforth: “Moeder, hoe zullen wij U nog noemen om U te eren?”
Het antwoord luidde:
“Koningin van het Heelal en Koningin der arme zielen.